Kort verhaal: Isabella

 

Terug naar Schrijven

Intropagina

Isabella

 

                      

 Diederik                                                          Isabella

 

Gèk ben ik geworden van dat mens. Hoe is het toch mógelijk? Je wéét dat het hartstikke fout gaat aflopen. Toch blijf je doorglijden op een hellend vlak richting afgrond. Blijkbaar kan een mens zichzelf alles wijsmaken wat in zijn kraam te pas komt en alles buiten beeld houden wat niet past.

Mijn manier is beproefd en door de jaren heen steeds verder verfijnd. Hoe groter de ellende, hoe korter ik mijn horizon maak. Hak de glijvlucht van je leven in zo klein mogelijke stukjes en je merkt niks meer van je afgang. Een dalende lijn kun je afkappen tot een paar punten waarvan je er altijd één met een beetje goede wil wel als hoogtepunt kunt zien.

Die wijsheid heb ik overigens niet van mezelf. Dokter Dujardin heeft het me ingepeperd tijdens die eindeloos lijkende sessies waarin ik verplicht tot het bot ben doorgezaagd. Ik moest het ook allemaal maar eens opschrijven, vond hij. Dat bevordert het inzicht, het inzicht in mijn wezen, in mijn defecten en in waar het allemaal scheef ging. En als we dat eenmaal helder hebben, kon er pas gewerkt worden aan verbetering en genezing. Dus bestaat mijn leven nu uit het beschrijven en daarna weer wegfrommelen van vel na vel papier, het slikken van pillen en het wachten op doorbrekend inzicht.

Hoe het begon? Volgens dokter Dujardin al direct na mijn geboorte, maar volgens mij pas op een prille lentemiddag vlak voor mijn 34ste. Ik had me die ochtend na de zoveelste aanvaring met mijn baas (“Waar zit je toch weer met je hoofd?” “Als het je allemaal niet boeit, waarom lazer je dan niet op?”) stante pede ziek gemeld en was met een verhit hoofd de stad in gerend. Pas na een dik uur stampvoeten begon ik weer wat oog te krijgen voor mijn omgeving. Ik merkte dat ik bezig was het Plein over te steken in hartje Den Haag. Ik voelde de warmte van de zon op mijn schouders en de al deels met opgewekte lieden gevulde terrasjes begonnen ook mij aan te spreken.

Niet veel later zat ik verwoede pogingen te doen mijn broeierigheid met een biertje te verdrijven. En waarachtig, na het vierde glas begon dat al wonderwel te lukken. Ik zon op verdere actie, maar welke dat zou moeten zijn stond me niet helder voor ogen. Nu naar huis gaan zou zeker niet helpen, maar door blijven drinken evenmin. Van mijn schaarse kennissen en verwanten zag ik ook al niemand passen in mijn situatie, voor zover ik ze al in staat achtte om er wat belangstelling voor op te brengen.

Ik hees me toch maar uit het rieten stoeltje en hervatte mijn rondgang door Den Haag in de vage hoop dat er vanzelf iets van soelaas mijn pad zou kruisen. Op de hoek van het Plein verkondigde een spandoek “Sinds 11 maart schijnt de zon in het Mauritshuis”. Een opwelling zei me dat ik alle beschikbare zon in mijn bestaan goed kon gebruiken en daar stond ik al in de monumentale hal van het museum. Ik kocht een kaartje en doolde doelloos zaal na zaal langs de uitgestalde schilderijen.

Musea hebben net als warenhuizen de eigenschap dat ze je al bij geringe inspanning een geweldige en heel speciale vermoeidheid bezorgen die vanaf je kuiten optrekt en zich vooral in je onderrug nestelt. Dat soort irrelevante onzin bedacht ik toen ik in een klein zijzaaltje was neergestreken op een houten bankje bij het raam. Ik had allang mijn buik vol van schilderijen en het was dan ook puur toeval dat mijn oog haperde bij een op het eerste gezicht allerminst spectaculair vrouwenportretje. Mijn blik keerde er nog verscheidene keren terug voordat ik opstond om het ding wat nauwkeuriger op de korrel te nemen.

Het was geen groot doek. Vakkundig, maar niet bijzonder geschilderd. De vrouw die was afgebeeld was geen bijzondere schoonheid. Ze had mijn moeder kunnen zijn, dacht ik nog, met haar krullende kastanjebruine haren, haar beginnende onderkin en zoals ze je doordringend aankijkt met die grote, ronde ogen van d’r.

Het kaartje naast het kunstwerk hielp me uit de droom. De vrouw was allerminst de dame van middelbare leeftijd die ze leek. Ze was niet ouder dan 22 toen ze werd geschilderd door ene Godfried Schalcken (“..nooooit van gehoord”). Als je wat nauwkeuriger keek, zag je haar jeugd ook wel af aan de gladde huid van haar schouder en hals en aan de frisse, stevige aanzet van haar volle, ronde borsten. “Portret van Isabella Agneta Deutz (1658-1694/96)”, zei het kaartje dat verder nog wist te melden dat ze rond 1680 was vereeuwigd.

Zei me ook al niets, deze Isabella. Was waarschijnlijk een hotemetoot in haar tijd, maar dat zag je toch niet aan haar af. Ze keek me bepaald niet hooghartig, eerder lichtjes verlegen aan of - liever gezegd - ze leek dromerig net ietsje langs me heen te kijken naar een verre verte die heel wat interessanters te bieden had dan mijn povere persoontje.

Ik herinner me dat ik nog een tijdje bij Isabella rond ben blijven hangen voordat ik mijn lege flat opzocht en een miserabel maal brouwde uit de inhoud van twee blikken. Om daarna lusteloos achter de computer te belanden. Al doende kreeg mijn lukrake surfen richting en binnen de kortste keren had ik alle zoekmachines op het spoor gezet van mijn onbekende Isabella. De oogst was mager. Vindplaatsen en verwijzingen genoeg, daar niet van, maar veel wijzer werd ik er niet van.

Mijn belangrijkste ontdekking was Isabella’s sterfdag, 19 oktober 1694. Dus ik ging slapen met het goede gevoel al verder te zijn dan het Mauritshuis dat haar immers nog maximaal twee jaar na haar dood liet doorleven. Ik had het haar graag gegund en ik betrapte me erop dat het me sowieso dwars zat dat ze zo jong was gestorven. Dat ik niets wist over de oorzaak van haar vroege dood en of ze ten minste een beetje gelukkig was geweest in haar te korte leven maakte het alleen maar erger. Die nacht is Isabella nog een paar maal langs geweest en eigenlijk is ze sindsdien een vaste verschijning in mijn dromen.

Van de dagen van mijn “ziekte” staan me vooral bij de zoektochten op internet en de bezoeken aan het museum. Nog steeds zonder veel wijzer te worden. Twee keer kwam ik in deze dagen terug in het Mauritshuis. Daar werd ik zonder omhaal naar het kleine zijzaaltje gezogen en daar stond ik dan met mijn ogen vastgehaakt aan de hare. Als ik al de hoop koesterde dat die bezoeken me wat verder zouden brengen, dan was die ijdel. Wijzer werd ik ook hier niet van, maar het voelde wel goed.

Ik ging weer met lange tanden aan het werk. Veel kwam er niet uit mijn handen. Als ik niet achter mijn bureau een beetje voor me uit zat te staren was ik op internet bezig met mijn speurtocht naar het wel en wee van Isabella. Ik ploos de stamboom uit van het geslacht Deutz. Dat was in een paar generaties omhooggevallen. Over-overgrootvader Deutz was nog een arme sloeber in Keulen. Zoon Hans, haar grootvader dus, trok naar Amsterdam, maakte daar zijn fortuin in “Oost-Indische waren” en ging zich bijpassend Jean noemen. Diens zoon, Isabella’s vader Jean II, was stinkend rijk. Hij had iets met kwikzilver en hij verdiende er goud mee. Hij financierde vorsten en oorlogen en kocht daar ook een hoop invloed mee. Vader Jean trouwde heel slim met Geertruid Bicker en verzekerde zich via die Amsterdamse regentenfamilie van nog meer invloed. Ze kregen drie kinderen, van wie Isabella de jongste was. Natuurlijk moest haar huwelijk bijdragen aan de meerdere eer en glorie van de familie. Ze trouwde in 1680 met de Utrechtse edelman Diederik Hoeufft, heer van Fontaine-Pereuse, die op zijn beurt vast niet vies was van het geld van de Deutzen.

Toen ik eenmaal zo ver was, ontdekte ik ook dat het portret van Diederik gewoon naast dat van zijn Isabella hing. Ze hadden zich allebei laten schilderen in hun trouwjaar 1680. Ik mocht die Diederik meteen al niet. Hij keek hooghartig en onbetrouwbaar zijn lijst uit. In zijn militaire outfit, een harnas dat te glanzend was opgepoetst om echt in de strijd te zijn geweest. De salonsoldaat. Een typische gelukszoeker, volgens mij.

Steeds meer vrije en gestolen uren bracht ik door in het Mauritshuis. Ik had me intussen aangemeld bij de vriendenstichting van het museum en ik kon dus vrij in en uitlopen. Zelfs in mijn lunchpauzes holde ik vaak nog even heen en weer om een paar minuten bij Isabella door te kunnen brengen. Ik was echt niet gek, dus rond die tijd begon ik me ook zorgen te maken over die zucht, die kracht of wat het dan ook was dat me steeds vaker naar haar toe trok en dat me steeds langer bij haar vasthield. Het was gewoon de enige plek waar ik me een beetje gelukkig kon voelen.

Tot zover het voors. Het tegens was dat het me bewust maakte van de rottigheid waar ik al heel lang in had gezeten, tot dan toe vrijwel onopgemerkt. Het patroon deed me sterk denken aan de relaties die ik achter de rug heb. Je trekt met elkaar op en de treurigheid sluipt er zó geleidelijk in dat je het niet eens in de gaten hebt. Totdat je iemand anders tegen het lijf loopt die je weer een geluksgevoel geeft als je bij haar in de buurt bent. Je beseft dan ineens dat je onopgemerkt flink in het slop bent geraakt. Je weet dat het fout is en dat het onheil en ellende gaat brengen, maar je wordt onweerstaanbaar toegetrokken naar die ander, of liever gezegd naar het lekkere gevoel dat haar nabijheid je geeft.

Een junk moet zich ook voelen zoals ik mij voelde als ik weer toegaf aan de trekkracht die er uitging van die zeventiende-eeuwse dame in dat bedompte zaaltje. Vaak ging ik niet direct op mijn doel af, maar dwaalde ik eerst nog wat rond. Ik hield me voor dat het was om geen argwaan te wekken bij het museumpersoneel dat mij toch al wat vreemd begon aan te kijken. Maar het was puur uitstelgedrag ter verhoging van de feestvreugde. Met seks gaat dat ook zo. Of het nu duo is of solo, je leert gaandeweg dat hoe langer je rekt hoe intenser en langduriger je hoogtepunten zijn.

Zo werden ook mijn dwaaltochten door het museum steeds langer en werd het genot steeds intenser als ik dan eindelijk vanuit mijn vertrouwde nis het beeld van Isabella met mijn ogen in bezit nam. De rillingen trokken dan letterlijk door mijn onderlijf en ineens barstte daar op een dag een serie heuse genotsgolven bij los, uitrollend in krampend gevoel van opperste ontlading. Met vochtig-plakkerige slip liep ik ongemakkelijk en schuldig het museum uit. Om er nog vaker terug te komen uit zucht naar herhalingen die zich inderdaad met de regelmaat van de klok voordeden.

Onbewolkt geluk kan niet lang bestaan en de inbreuk op het mijne heette Diederik. Zijn aanwezigheid begon me steeds meer te storen. Geregeld gooide hij roet in het eten van mijn hoogtepunten. Niet alleen zijn verwaande kop ging me mateloos ergeren, maar ook het mèt mijn verdere naspeuringen groeiende vermoeden dat hij haar erg ongelukkig heeft gemaakt. Dat kan haar einde alleen maar hebben verhaast. De omstandigheden van haar dood heb ik overigens nog steeds niet kunnen achterhalen. Maar de rotzak heeft daar vast de hand in gehad. Hij heeft haar 25 jaar overleefd en nog een kwarteeuw goeie sier kunnen maken met haar geld.

Elk nieuw detail versterkte mijn afkeer van de man. Hij had het zelfs gepresteerd zijn schilderij net iets groter te laten maken dan het hare. Het was maar twee millimeter, maar tòch.

Een tijdje kreeg ik rust en leek mijn normale doen terug te keren. De twee portretten verhuisden tijdelijk naar de opslag om plaats te maken voor een bijzondere expositie. Twee keer slaagde ik erin toegang te krijgen tot de opslagkelder en weer oog in oog te komen met Isabella. Die twee bezoekjes koesterde ik als godsgeschenken – en dat waren ze ook. Zonder de storende aanwezigheid van Diederik was het als vanouds. Ik kwam beide keren klaar zoals je dat anders alleen maar beleeft als je voor het eerst met een nieuwe vriendin vrijt na een lange soloperiode. Ik heb me nogal vreemd gedragen zag ik in de ogen van het personeel. Daarna lukte het me dan ook niet meer een geloofwaardige nieuwe smoes te vinden voor verdere bezoeken.

Hoe heb ik gesnakt naar het moment dat ze weer haar oude plaats in het museum zou innemen. En hoe ontgoocheld was ik toen het werkelijk zo ver was. Naast haar keek Diederik nog eigenwijzer dan ik me herinnerde. Zijn weke, sensuele mond krulde verachtelijk naar me. Vanuit zijn nepharnas stak een knokige linkerhand met de vinger priemend gericht op zijn vrouw. Op mijn vrouw, godverdomme, dacht ik nog. Maar het kwaad was al geschied. Mijn geilheid verdween als sneeuw voor de zon en mijn geluksgevoel maakte plaats voor de overbekende rottigheid. Ik wilde niks anders meer dan zo gauw mogelijk naar huis. Als een geslagen hond terug naar zijn hok.

De dagen erna bleef Isabella aan me trekken, maar werd elk bezoek een nieuwe afgang. Ik was volslagen impotent geworden. Voor het eerst kon ik me verplaatsen in de radeloosheid van mannen die ‘m met geen mogelijkheid meer omhoog kunnen krijgen. Ik voelde me alsof ik zelf in een schilderij zat waarvan de horizon was weggesneden.

De schade aan Diederiks portret is erg meegevallen. De enorme scheur dwars door zijn opgeblazen tronie die ik in gedachten had is niet meer dan een flinke kras geworden. Het was me helemaal door het hoofd gegaan dat het geen doek is, maar een schildering op koper. Er is dus alleen maar weer een mislukking bijgeschreven op mijn al lange staat van dienst. Weer heeft een rivaal die beslag wil leggen op mijn schaarse portie geluk aan het langste eind getrokken. Maar zo moet ik dat niet zien, zegt dokter Dujardin van de inrichting hier. Die rivaal moet ik bij mezelf zoeken en in mezelf onschadelijk maken. Hij maakt zich sterk dat ik daarvoor terug moet naar de band met mijn moeder...

 

©Wim van Campen/mei 2006

 

[TERUG NAAR BOVEN] | [TERUG NAAR SCHRIJVEN] | [TERUG NAAR INTRO]